Skip to main content

7. Lichtgele hemel

'Toen Louis achttien werd zei ik: je gaat maar een baan zoeken,' zei Pauline. 'Weet je wat hij toen deed? Hij trok zich terug in de werkplaats en bouwde een houten kabine met een deur en een dakraam. Daarin hing hij aan de wand tientallen plankjes, geschilderd in allerlei tinten blauw, paars, blauwgroen en lichtgeel. Aan een spijkertje in het hokje hing hij een formulier waarop de datum, tijd en het kleurnummer konden worden ingevuld. En toen ging hij naar Wevers, de landbouwmachinehandel, en daar ging hij zijn uitvinding pitchen. Ja, je lacht er om, maar hij vertelde heel serieus hoe hij de ‘hemelmeter’, zoals hij het noemde, ontworpen had. Hij had er wekenlang voor naar de lucht gekeken. ‘En waar is ‘t voor, m’n jong?’ vroeg een van de mannen daar.
‘Voor de boeren,’ zei Louis. ‘Met mijn hemelmeter kunnen ze op elk tijdstip zien welk kleur de hemel heeft. Dat noteren ze hier. En dan letten ze goed op hun gewas. Zo komen ze er in een mum van tijd achter welk effect iedere hemelkleur heeft op de oogst.’
Die mannen lachten zich natuurlijk een breuk. Er was er nog één zo bijdehand om op te merken: ‘jongen, zelfs als de kleur invloed heeft, dan kunnen wij toch zeker de kleur van de hemel niet veranderen?’
Louis zei zonder een spier te vertrekken: ‘dat wordt mijn volgende project.’
Toen hadden die mannen het natuurlijk echt niet meer.
Uiteindelijk zei Wevers zelf, de grootste en dikste van het stel, je weet wel, die altijd een sigaar in zijn mond heeft: ‘jongen, je bent aangenomen. Je word onze verkoper. Je krieg er een vet salaris bij, dat kan ik je wel vertellen. Wij gaan nog veel plezier maken.’
En wat dacht je! Louis nam op slag de benen. Hij vloog hier thuis door de voordeur en knalde hem met een klap dicht. Toen ik de gang binnen kwam bleef hij als versteend staan, mompelde: ‘ze wilden ‘m niet,’ en toen draaide hij zich om en schreed zonder enig geluid te maken de trap op. Ik liet hem tien minuten in zijn kamer bijkomen en toen klopte ik op de deur, maar er kwam geen antwoord. Alsof hij was verdwenen.
Ik besloot hem in zijn sop gaar te laten koken en ondertussen Wevers aan de tand te voelen. Wevers zag in Louis een zelfstandige en innemende jongen die in is voor een goede grap. Een perfecte verkoper, vond hij, en ergens had hij daar natuurlijk gelijk in. Jij hebt ook gemerkt wat Louis je allemaal kan vertellen. Wevers dacht dat Louis gewoon een stunt had uitgehaald om als verkoper aangenomen te worden, en hij benadrukte nog eens dat hij hem graag aan wilde nemen.
Met Louis ging het daarna alleen maar slechter. Hij bleef op zijn kamer en sloot me buiten. Ik dacht dat hij zich misschien schaamde voor zijn hemelmeter. Ik probeerde hem te vertellen dat het niet gaf, dat Wevers hem graag wilde, maar Louis zette op het laatst domweg een bezem onder de klink. Veel ouders zouden Louis onhandelbaar hebben genoemd, maar Louis was niet onhandelbaar, hij was alleen… zo onbegrijpelijk. Ik wilde hem begrijpen. Ik ging terug naar Wevers en vroeg hem het hele verhaal nog eens in detail te vertellen. ’En toen jullie begonnen te lachen, wat deed hij toen?’ vroeg ik.
‘Niets!’ riep die man meteen. ‘Doodkalm was ‘ie. Ik dacht: zo eentje moeten we hebben.’
‘En toen?’ vroeg ik.
‘Nou, toen zei ‘k dat, en toen kreeg ‘ie een rooie kop, en toen nam ‘ie de benen.’ Toen Wevers dat zei begreep ik het.’
Pauline liet een stilte vallen en keek me scherp aan. ‘Franceska,’ zei ze, ‘die jongen wil gewoon niet werken. Het kan hem geen reet schelen dat hij voor gek staat. Hij neemt zijn eigen verhalen net zo min serieus als wij. Sterker nog, hij schrikt zich te pletter als mensen hem serieus nemen, laat staan als ze hem een baan aanbieden en—stel je voor!—verwachten dat hij doet wat iedereen doet.
Maar het is een slimme jongen. Toen ik hem dwong om een baan te zoeken dacht hij: dan kan je het krijgen ook, en hij verzon een mooi maf verhaal. En verdomd, hij werd aangenomen! Dus zette hij in paniek een bezemsteel onder de deurklink.
Toen ik dat eenmaal had begrepen stond ik voor een moeilijke keuze. Kort door de bocht: moest ik hem streng toespreken of moest ik hem vrijlaten? Zoals alle ouders wil ik eigenlijk dat mijn kind zo normaal mogelijk is. Dat voelt veilig, want dan is de kans groter dat hij zijn weg in de wereld vindt. Maar ik was en ben ook onder de indruk van zijn slimme stunt. Het verwondert me. En ik geloof, net als Louis, dat er nog veel méér in de wereld is dan het gewone pad. Louis zoekt naar een nieuw pad. Die hemelmeter staat hier nog in de werkplaats, en vandaag is een gele dag.’ Ze wees door het raam. Tussen de half kale, druppelende takken van een kastanjeboom zag ik een lichtgele hemel. Het was een uur of vier. ‘Wat dat betekent weet ik niet,’ zei Pauline, ‘maar Louis kan daar iets over vertellen, en ik kan andere dingen doen, dingen waarmee ik geld verdien voor mezelf en voor hem. Ik wil wel horen wat hij te vertellen heeft.’

© Meike Legêne