
6. De naamloze gratie
We zaten tegenover elkaar. ‘Ik wil je wel wat laten zien,’ zei Louis. Hij haalde een klein zwart blokje uit zijn zak en gaf het aan mij. Het was van hout en aan een kant zat een ruwe, zwarte laag: een stempel. Onder de aangekoekte inkt herkende ik de afbeelding. Ik had hem gezien op elektriciteitshuisjes in het dorp, op een bordje met verboden toegang, en op de voordeur van mijn oma: een kleine zwarte vlieg. ‘Heb jij dat gemaakt!’
Louis, die zijn hand nog uitgestoken had van het aangeven van de vlieg, legde hem terug in zijn schoot, kleurde rood en zei: ‘Vliegen horen op het platteland.’
‘Wat heb je het mooi gemaakt, het is net een echte vlieg.’
‘Hij hoort bij het dorp,’ mompelde Louis en hij staarde naar zijn knie. Toen stak hij opnieuw zijn hand in zijn jaszak en zei tot mijn verbazing: ‘Dit wilde ik je eigenlijk laten zien.’ Hij trok een blauw zakje open en haalde er een stapel kaarten uit. ‘Op deze kaarten staan woorden die bij het dorp horen.’
‘Hoe horen woorden bij het dorp?’
‘Gewoon,’ zei hij, ‘net als vliegen.’
‘Bestaan er zulke woorden?’
Hij keek naar me op met serieuze ogen. ‘Natuurlijk.’
Stilte. Hij stak de kaarten in een gesloten waaier naar me uit.
‘Mag ik ze zien?’
‘Nee,’ zei hij beslist.
‘Dan niet.’
‘Het is een soort spel. Ken je het tarotspel? Ik geef je een paar kaarten, of je pakt ze zelf als je dat wil, en daarop staan woorden. Ze betekenen niets, maar tegelijk ook wel iets, of alleen als je het wil.’
‘Hoe kan ik weten of ik het wil?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik hoopte dat je me misschien een verhaal wil schrijven, ik weet dat ik dat wil. En ik dacht, misschien helpen een paar woorden die jij ook kent omdat ze uit het dorp komen.’
Afhaken kan altijd nog, dacht ik, en ik nam drie kaarten.
Paardentrainer
Schuur
Bed
Meteen ontstond in mijn hoofd de contour van een verhaal, een pikant verhaal om eerlijk te zijn. ‘Nu weet ik waar ik ja tegen zeg,’ zei ik, ‘maar ik wil ze graag zelf uitzoeken.’ Louis gaf me de stapel. Dit keer liet ik alle kaarten ondersteboven door mijn handen gaan en koos er drie, die ik alleen zelf bekeek.
Huis
Ochtend
Naamloze gratie
‘Wat is naamloze gratie?’ vroeg ik. Maar blijkbaar mocht ik niet om een verklaring vragen, want Louis werd op slag weer verlegen. ‘Je zei dat het uit het dorp komt?’ probeerde ik.
‘Het komt uit een liedje van de radio. Ik ving die woorden op en ik dacht: zo is het precies, zo is het precies. Snap je wat ik bedoel? Zo is het hier op het land.’
Eerlijk gezegd snapte ik het niet. Ik hoorde de wind om de schuur waaien, de kraaien krasten.
Louis, die nu eens geen enkele last leek te hebben van mijn onbegrip, ging verder: ‘Ik vond het zo ongelofelijk knap dat iemand daar woorden voor had gevonden. Ik heb die woorden nog nooit gehoord en ik had ze ook nooit zelf kunnen verzinnen, en toch zijn er geen betere woorden dan deze. Moet je je voorstellen dat ik ze niet toevallig had gehoord, dan had ik er zelfs nooit aan kunnen denken. Of alleen op een hele vage manier zoals vroeger. Dan keek ik naar een weiland en dan dacht ik alleen zo iets als: hmmm,’ hij kneep zijn ogen tot spleetjes en staarde voor zich uit. Hij was zo volkomen vaag en tegelijk zo serieus dat ik moeite moest doen om mijn lachen in te houden. Toen keek hij me recht aan en zei monter: ‘Pas heel veel later kwam ik er achter dat ze in dat liedje iets heel anders zongen. Namelijk niet nameless grace, maar nameless grave.’
En toen hield ik het niet meer, en half beschaamd en half opgelucht gaf ik me over, en de lach klaterde naar buiten als een vrolijke rivier.
‘Dat was wel een afknapper,' zei Louis nog steeds doodkalm.
‘Van het leven!’ hikte ik.
‘Het is toch al zo vaak gezegd. Je kan het zelfs roepen. Het Grote Verdwijnen! Alles gaat voorbij, ach, ook wij, en zij die al verdwenen zijn— verloren in de tijd! Wat een pech, wat een pech, nu zijn we er nog, maar straks zijn we weg! Maar de naamloze gratie…’ hij keek me verbaasd aan. ‘Ik ben blijkbaar de enige die het kent. En het is overal.’
Ik was inmiddels slap van het lachen.